|
Alhoewel
reeds eerder enkele primitieve rekenmachines ontworpen waren, werden pas in 1833
het mechanisch tellen en het besturen door en programma - hoe primitief
- ook door Charles Babbage geďntegreerd in zijn - nimmer functionerende
doch briljante geconcipieerde ‘analytical engine’, die, zoals bij alle
latere computers het geval zou zijn, reeds was opgebouwd uit drie
hoofdbestanddelen: - opslaan: store
-besturen: control - en
tellen: mill, de programmering dacht hij zich door het toevoeren van geponste
kaarten van buitenaf. Indien Babbage de beschikking zou hebben
gehad over elektromechanische of elektronische componenten, zou de
uitvinding van de computer meer dan honderd jaar eerder hebben plaatsgevonden.
In 1886 ontwierp en bouwde de Amerikaan Herman Hollerith de eerste machines die
mechanisch gegevens konden lezen uit geponste kaarten.
Met name van administratieve toepassingen van de computer (grote
hoeveelheden invoer) zijn deze ponskaartenmachines van verstrekkende betekenis
geweest. Een volgende stap werd gezet in 1934 door de Duitser Konrad Zuse;
hij integreerde vrij spoedig de elektromechanische schakeling (relais)
voor het rekengedeelte van zijn machine en nam bovendien het tweetalig stelsel
op. Zelf ontwierp hij samen met Schreyer een elektronische machine, welk ontwerp
echter als ‘niet interessant’ werd afgewezen (1939-1940). Parallel aan deze
Europese ontwikkeling ving Howard Aiken in 1937 in de Verenigde Staten de bouw
van zijn Automatic Sequence Controlled Calculator (MARK 1) aan, een in 1944
voltooide elektromechanische computer (gewicht 35 ton) met een vooralsnog niet
volledige programmabesturing. Dit laatste was wel het geval bij de sedert 1938
ontwikkelde Bell computers, welke daarboven niet meer decimaal doch binair of
tweetalig stelsel werkten; geen van beide machines echter was opgebouwd
uit elektronische componenten en de programmering was nog steeds extern.
De eer van de eerste elektronische rekenmachine komt toe aan Eckerts en
Mauchly’s in 1943 ontworpen ENIAC. Dankzij de elektronische bouwstenen was de
rekensnelheid van de in 1946 voltooide ENIAC ten opzichte van de Bell 1500 maal
hoger. Het laatste ontbrekende element, waar John von Neumann in 1945 de
theoretische grondslag legde, werd gerealiseerd in de in Engeland in 1949
gebouwde EDSAC, welke de eerste intern
geprogrammeerde elektronische rekenmachine ter wereld is. De programmering van
buitenaf werd van nu af vervangen door een programma dat van tevoren in een deel
van hetzelfde geheugen wordt opgeslagen als waarin zich later de
ingangsgegevens, de tussenresultaten en de opgebouwde eindresultaten zullen
bevinden.in 1951 kwam met de UNIVAC de eerste commercieel beschikbare computer
in de Verenigde Staten op de markt. Sinds die tijd ging de ontwikkeling in een
snel tempo, hoewel het principe gelijk gebleven is. De opkomst van de techniek
van de half geleiding leidde na ca. tien jaar tot een tweede generatie met een
veel grotere compactheid en mede daardoor de derde geďntegreerde schakelingen.
Door de goedkopere productietechnieken kon ook het gebruik van de computer sterk
toenemen. Tevens verschenen compacte gespecialiseerde systemen op de markt. De
volgende stap, tegen het einde van de jaren zeventig, was de invoering van de
VLSI- techniek -Very Large Scale Integration -, voor de productie van microprocessoren, die in Personal Computers (PC’ s) worden gebruikt. |
Copyright © 2002 Compushome
|